382 ROEK - Corvus frugilegus frugilegus Linnaeus

F. van Ommen
Uit: Avifauna van Midden-Nederland, pag 488-491
Alleyn W.F.. Bergh L.M.J. van den, Braaksma S., Haar T.J.F.A. ter, Jonkers D.A., Jeys H.N. & Straaten J. van der. 1971.
van Gorcum, Assen.

In Midden-Nederland vrij talrijke broedvogel (in 1970 ca. 600 paren); doortrekker in groot aantal, wintergast in vrij klein aantal.

Broedkolonies van de roek in Nederland komen weinig voor ten westen van ons gebied. In vroeger jaren was de roek in West-Nederland veel talrijker. Ook in Midden-Nederland is de soort sterk in aantal verminderd. Aan de hand van de tellingen, zoals door Feijen (1970) gepubliceerd, kan het volgende overzicht over de ontwikkeling van het broedbestand worden samengesteld. De cijfers van geheel Nederland zijn als vergelijking toegevoegd. Hierbij is voor 1970 rekening gehouden met de opmerking van de Directie Faunabeheer dat in het Naardermeer 120 broedparen zouden voorkomen inplaats van de 62 door Feijen vermelde broedparen, terwijl het landelijk totaal volgens genoemde Directie geen 8009 maar 10.654 zou bedragen.

 
Jaar Nederland Midden-Nederland Bijzonderheden
1924 30.863 700 onvolledige telling
1936 39.350 1825 niet geheel volledige telling
1944 47.567 2903 vrij volledige telling
1970 8009-10.645 600-660 vrijwel volledige telling


Uit deze cijfers blijkt dat de achteruitgang van de roek in Midden-Nederland ten opzichte van 1944 vrijwel gelijk is geweest met die elders in ons land. In de volgende plaatsen waren in het verleden kolonies aanwezig (Feijen, 1970): Naarden, Bussum, Baarn, Nederhorst den Berg, Breukelen, Loenen, Vreeland, Nieuwersluis, Nigtevegt, Achttienhoven, Renswoude, Wageningen, Ede, Amerongen, Wijk bij Duurstede, Utrecht, Ijsselstein, jaarsveld, Jutphaas, Vleuten, Zuilen, Montfoort, Culemborg, Hagestein, Everdingen, Vianen, Lexmond, Meerkerk, Leerdam, Arkel, Gorinchem, Ameide, Nieuwpoort en Hardinxveld.
Opvallend is, dat in Midden-Nederland, in afwijking van andere delen van Nederland, werkelijk grote kolonies niet voorkwamen. Er waren voorheen slechts enkele kolonies met meer dan 150 nesten, nl. in Wijk bij Duurstede (jaren vijftig: zeer grote kolonie); Loenen in 1944 191 nesten; Naarden in 1936 268 nesten en Leerdam in 1944 210 nesten. Ter vergelijking kan worden vermeld, dat er in 1936 in Nederland 42 kolonies met meer dan 250 nesten waren; in 1944 waren dit er 50 (Feijen, 1970).
De verspreiding der kolonies sluit zich tegenwoordig in grote lijnen nog aan bij dat van vroeger, hoewel vooral in het rivierengebied, met name de Alblasserwaard en Vijfheerenlanden de achteruitgang vrij groot is geweest. In het algemeen bestaat een duidelijke voorkeur voor een begeleiding van rivieren en andere waterlopen. Ze broeden bijna steeds in hoge bomen van buitenplaatsen, stadsparken, eendenkooien en populierenbossen. Bijna steeds broeden ze daar zo hoog mogelijk in grote bomen, alleen o.a. in het Naardermeer en bij Ankeveen broeden ze lager. In Midden-Nederland wordt uitsluitend in loofhout gebroed. Ze broeden in grotere bossen steeds aan de rand ervan of op open plaatsen. Zoals uit het verspreidingspatroon blijkt, is de aanwezigheid van bouwland in Midden-Nederland niet essentieel voor de voedselmogelijkheden van de roek. Dit is geen wonder want roeken zijn echte alleseters.
Vooral door zijn voorliefde voor zaaigranen is de mens in vele gevallen tot vervolging overgegaan. Over de schadelijkheid van de soort zijn tot op heden heftige betogen gevoerd. Zoals veelal bij dergelijke onderzoeken komt men meestal tot de conclusie dat de soort nu eens schadelijk en dan weer nuttig is.
Naast vervolging vanwege de vermeende schadelijkheid lijkt het vaak alsof roeken alle menselijke agressie tegen de natuur over zich heen krijgen. Het is namelijk anders moeilijk te verklaren waarom er in 1968 bij de kolonie van Renswoude nog vele jongen werden afgeschoten, de grote kolonie in Amersfoort werd gedecimeerd en de kolonie uit het centrum van Veenendaal jaarlijks wordt verdreven.
De achteruitgang van het roekenbestand is zeker in de eerste plaats aan vervolging te wijten. De roek is een onbeschermde vogel met een laag reproductievermogen. Het is wenselijk om ook deze vogels een bepaalde mate van bescherming te geven, waarbij men tevens dient te komen tot een weloverwogen beheer van de roekenkolonies. Als dit niet gebeurt, is het waarschijnlijk dat de roeken nog verder in aantal zullen afnemen. Een dergelijke vermindering zou overbodig zijn, dit te meer daar zij waarschijnlijk niemand tot nut is, terwijl het biologisch evenwicht alleen maar verder wordt verstoord. Aan deze punten is door Feijen (1970) veel aandacht besteed.
Waarschijnlijk is de roek doortrekker in groot aantal. Tijdens de trektijd en ook in de winter worden roeken op allerlei plaatsen waar ze niet broeden regelmatig gezien. Over de aantallen bestaan weinig exacte gegevens. Gelijktijdige tellingen werden nimmer verricht.

F.v.O.