Roek Corvus frugilegus

Uit: Vogels van Drenthe pag 300-302.
Van Dijk, A.J. & Van Os, B.L.J. 1982
Van Gorcum, Assen.


Status. Jaarvogel. Talrijke broedvogel. Doortrekker in onbekend en wintergast in zeer groot aantal.

figuur 263Verleden. In elk geval vanaf het begin van de twintigste eeuw komt de roek in Drenthe als broed- en wintervogel voor (Albarda 1897, Pellinkhof 1921). In 1924, 1936 en 1944 (fig. 263) zijn in Drenthe de broedkolonies geteld. Sommige tellingen zijn echter niet volledig, zodat de aantallen als minima gezien moeten worden. Na een hoogtepunt in de jaren vijftig maakte de roek in de periode 1960-70 een dieptepunt door. De oorzaak van deze achteruitgang wordt in verband gebracht met de vervolging (massaal uithalen, uitschieten of met behulp van de brandweer uitspuiten van nesten) en met het gebruik van landbouwvergiften (Feijen 1970). In 1966 en 1967 werden eik jaar zeker 100 dode roeken gemeld. Ook elders in Nederland, in West-Duitsland en Groot-Brittannië is in de periode 1950-78 een achteruitgang vastgesteld van 40 tot 80% (Brinkmann 1961, Feijen 1970, 1976, Kooiker 1979, Sage & Vernon 1978). In Denemarken daarentegen is geen achteruitgang opgemerkt (Dybbro 1976). Waarschijnlijk is onder invloed van de vervolging het aantal nesten per kolonie afgenomen. In 1924 en 1936 lag het gemiddelde aantal nesten per kolonie boven de 300; in de periode 1955-58 tussen 100 en 200 en in 1959-75 tussen 50 en 90. Vermoedelijk is in de periode 1957-60 de vervolging verhevigd, omdat in deze jaren het gemiddelde aantal nesten per kolonie daalde van 190 naar 85.
De grootste kolonie werd in de jaren veertig opgegeven te Oosterhesselen en telde 2000 nesten.


 
 

figuur 264 Verspreiding. De roek broedt vooral in West-, Midden- en Oost-Europa, waarbij de voorkeur uitgaat naar brede rivierdalen met graslanden en bosschages. De verspreiding in Nederland en Niedersachsen laat een dergelijk beeld zien, hoewel door verstoringen deze verspreiding plaatselijk is gewijzigd (Brinkmann 1961, Feijen 1970, 1976, Kooiker 1979, Rondschrijven Avifauna Niedersachsen 1976). In beide gebieden komt de rock plaatselijk ook voor in laagveengebieden. In Drenthe wordt de roek vooral aangetroffen in het noorden, zuidwesten en zuidoosten (fig. 264). De roek ontbreekt vrijwel overal in grote open bouwlandgebieden en in bossen. Door de 'bestrijding' van vestigingen, onder andere in Midden- en Noord-Drenthe en bij Diever en Emmen ontbreekt de soort soms in ogenschijnlijk geschikte gebieden.
Roeken uit Noord-Duitsland, Oost- en Noord-Europa overwinteren in West-Europa. De winterverspreiding in Drenthe komt in grote lijnen overeen met de broedvogelverspreiding; wel worden nu vrijwel alle gebieden benut. Geringe aantallen worden waargenomen in grote open bouwland- en graslandgebieden (vaak hoog- en laagveenontginningen) en in bossen. De verspreiding wordt beïnvloed door de ligging van de slaapplaatsen en vooral in september en maart ook door de ligging van de kolonies (fig. 265).


 

figuur 265 Biotoop. De roek is broedvogel van gebieden met gras- en bouwlanden. De kolonies bevinden zich meestal in parkachtige landschappen, bij havezaten, op buitenplaatsen op dorpsbrinken in boerderijbeplantingen en in houtwallen. Een enkele keer zijn kolonies aangetroffen in moerasbossen, aan randen van grote bossen en in berken- en eikenhakhoutbosjes.
Buiten de broedtijd wordt de roek veel aangetroffen op besloten grasland en in gemengde agrarische gebieden. Op bouwlanden fourageren vaak grote aantallen op plaatsen waar geoogst of gemest is. Korte vegetaties genieten de voorkeur (Pinowski 1959). Slaapplaatsen bevinden zich vooral in bossen.

Broedvogelaantallen. In de periode 1970-80 is de roek in Drenthe in aantal vooruitgegaan (fig. 263). De twee grootste kolonies in Drenthe, te Echten en Oosterhesselen, telden in 1979 ca 1000 nesten. De toename houdt verband met een vermindering van de 'bestrijding', mede omdat de roek sedert 1977 beschermd is, en met het verbieden van verscheidene landbouwvergiften. Het aantal jaarlijks gebruikte kolonies ligt tussen 30 en 35 (1975-80), terwijl vlak over de provinciegrenzen nog minimaal 7 van dergelijke vestigingen voorkomen (Niedersachsen naar Kooiker 1979). Het aantal tijdelijke vestigingen wisselt sterk en kan oplopen tot 25 vestigingen per jaar. Dergelijke vestigingen kunnen in de toekomst permanent bewoond worden. In de grootste tijdelijke vestiging nestelden 85 roeken.
Na de strenge winter van 1978/79 en waarschijnlijk ook na die van 1962/63, is geen merkbare achteruitgang vastgesteld.

Broedbiologie. In maart, soms al in januari of februari, betrekken de roeken hun kolonies. Eind april worden jongen in de nesten gehoord en begin juni zijn deze vliegvlug. De nesten bevinden zich meestal in de uiterste toppen van eiken die hoger zijn dan 15 m en verder in beuken, berken, elzen, linden, sparren, grove dennen en Amerikaanse eiken. Tot in mei kunnen in de kolonie nesten worden bijgebouwd, onder andere wanneer door een storm nesten zijn uitgewaaid. Er bestaan gemengde kolonies waarin naast roeken ook blauwe reigers of kauwen nestelen, soms in oude roekenesten.
 

figuur 266

Winter- en trekvogelaantallen. In de periode juli-september gaan de broedvogels en hun jongen zwerven (Verheijen 1957); toch blijft waarschijnlijk het grootste deel van de broedvogels in de provincie (fig. 261 en 266). In oktober worden in Drenthe en elders in Nederland en West-Duitsland trekkende roeken gezien. In Zuidwest-Drenthe werd in de periode 1970-80 elk jaar meestal in oktober, trek in zuidelijke en zuidwestelijke richting opgemerkt van 10 tot 450 ex per dag. In oktober vindt een aantalstoename plaats en later nogmaals in januari-februari. De laatste toename kan plaats gevonden hebben onder invloed van weersveranderingen in Noordoost- of West-Europa. Trek naar de broedgebieden is enige malen waargenomen in de periode eind februari-eind maart. Per dag werden 10-100 noordwaarts en noordoostwaarts trekkende ex geteld. In maart is het aantal getelde roeken ongeveer evengroot als het broedbestand. De aantallen die in het seizoen 1976/77 werden geteld verschilden nauwelijks met die uit 1977/78. In de strenge winter van 1978/79 is geen opvallende toe- of afname vastgesteld; wel kwamen de roeken dichter bij de woningen.
De groepsgrootte van de roek (n = 35 000) in de periode september-maart bedraagt 1-10 ex (29%), 11-25 ex (23%), 26-50 ex (18%), 51-100 ex (16%) en 101-1000 ex (14%). Per slaapplaats kunnen de aantallen oplopen tot 10 000 ex (zie Vogels en hun slaapplaatsen).

Voedsel. Als aanvulling op de gegevens vermeld in Feijen (1970, 1976) wordt als voedsel genoemd: in 1978/79 slachtafval en, vooral tijdens slecht weer, eieren van tamme eenden (bij Diever). Van de roek zijn voedselvluchten waargenomen: broedvogels van de kolonies bij Echten en Gees fourageren voor eén- deel op de vuilstort van de V.A.M. in Wijster, waarbij als max afstand 12 km is vastgesteld.

Bijzonderheden. Zie bij kauw. In Drenthe worden roeken 'kreij' of 'schurftkreje' genoemd.