De sterkte der roekenkolonies in 1936 (Corvus frugilegus L.)

Ardea 26: 202-207

(Met 2 kaarten)

Op verzoek van het Departement van Landbouw en Visscherij en door bemiddeling van de Commissarissen der Koningin in de verschillende provincies, zijn in 1936 door de Burgemeesters aan den Plantenziektenkundigen Dienst te Wageningen opgaven verstrekt over het voorkomen en de sterkte der roekenkolonies. Aan het verzoek om het aantal nesten, ook dat van de groote kolonies, niet te schatten, maar te tellen, werd in het algemeen met groote welwillendheid voldaan, hetgeen de nauwkeurigheid van deze telling zeer ten goede kwam. Daar in April 1936 in verschillende tijdschriften ook een oproep tot medewerking was verschenen, werd eveneens een groot aantal gegevens van particulieren ontvangen, zoodat over vele kolonies meer dan een opgave binnenkwam, welke opgaven elkaar wederzijds controleerden. In het algemeen was de overeenstemming zeer bevredigend, zoodat wij mögen aannemen, dat de telling een vrij volledig beeld geeft van de verspreiding van den Roek in ons land.
De binnengekomen opgaven werden te Wageningen in kaartsysteem gebracht door den heer C. J. S. RUITER, die ook de kaart voor 1936 samenstelde.
Uit Drenthe werden geen officieele opgaven ontvangen, zoodat voor deze provincie de tellingen in 1935 (cf. Ardea 25, p. 87) gebruikt zijn, aangevuld door latere gegevens over de kolonies te Assen en Roden. Bij de kolonies, waarvan het aantal nesten ook in 1936 werd geteld, bleek dat de getallen voor 1935 en 1936 onderling weinig verschilden, zoodat de opgaven voor Drenthe ook voor 1936 goed bruikbaar zijn.
De telling in 1936 gaf het volgende resultaat; ter vergelijking zijn in Tabel 1  ook de uitkomsten van de telling in 1924 opgenomen, terwijl het geheel critisch werd doorgezien door den heer G. A. BROUWER.
 
 
Provincie Aantal nesten
1924 1936
Groningen ± 1660 ± 2000
Friesland ± 800 ± 1200
Drenthe ± 3700 ± 4200
Overijsel ± 3450 ± 5300
Gelderland ± 7100 ± 7800
Utrecht ± 900 ± 1350
Noord-Holland ± 376 ± 615
Zuid-Holland ± 1700 ± 2300
Zeeland ± 114 ± 225
Noord-Brabant ± 4800 ± 5900
Limburg ± 5600 ± 7200
Nederland ± 30200 ± 38090

Daar een kolonie soms op verschillende wijze nader werd aangeduid, was het zonder plaatselijke kennis niet steeds mogelijk uit te maken of men met een dan wel met meer dan een kolonie te doen had. Een aantal kolonies werd zoodoende te Wageningen aanvankelijk dubbel geteld en in kaart gebracht. Dit is de reden waarom de getallen in Tabel I eenigszins afwijken van die medegedeeld in het Verslag over de werkzaamheden van den Plantenziektenkundigen Dienst in het jaar 1936, p. 66. Waar Blauwe Reigers tusschen de Roeken nestelden, werden de eersten soms meegeteld (bv. te Rauwerd). Ook kwam het voor, dat een verstoordc kolonie zich eiders vestigde en dan opnieuw geteld werd; dit had waarschijnlijk plaats op Walcheren, waar de vogels op het landgoed „Ter Hooge" niet onmogelijk afkomstig waren van de hofstede „Wilhelmina's oord" te Grijpskerke of uit Vlissingen.
Aangezien de ruimte ontbreekt alle roekenkolonies in extenso te vermelden, moet hier worden volstaan met de grootsten op te sommen. Dit zijn de 7 kolonies van boven 1000 nesten, t.w.
 
Drenthe Echten,  Huize Echten 1164 nesten
  Oosterhesselen, De Klencke 1419 ,,
Overijsel Avereest, COLENBRANDER'S bosch 1066 ,,
Gelderland Angerloo, Kasteel Bingerden 1866 ,,
Noord-Brabant Vught, Kasteel Maurick en omgeving 2122 ,,
  Heeze, Kasteel Heeze 1839 ,,
Limburg Wanssum, Annabosch ±2000 ,,

 



Opmerkingen:

Uit latere gegevens is gebleken, dat op de bovenstaande kaart de kolonie te Giethoorn te klein is weergegeven (de eendenkooi van T. SMIT heeft in 1924 waarschijnlijk 800 à 900 nesten bevat); daarentegen is de opgave voor de kolonie te Gorssel eenige malen te hoog geweest; volgens tellingen van VAN DER MEER (De Ned. Vogels, dl. 1, p. 62) waren hier „minder dan 800 nesten" in plaats van 2400 nesten.
Ook ware het beter geweest de kolonies te Echten en Oosterhesselen telkens als een groote vestiging te beschouwen in plaats van hen te splitsen in resp. 2 en 3 afzonderlijke kolonies.



Opmerkingen:

Op bovenstaande kaart is 1 groote kolonie van „201—1000 nesten", t. w. Dreumel, per abuis in duplo weergegeven. Verder zijn er rondom Zwolle, in de gemeente Zwollerkerspel, 4 van dergelijke kolonies geteekend in plaats van 3. De kolonie te Laren (Geld.) is te noordelijk aangebracht; zij behoort ten Zuidwesten van die op den Beuzeberg bij Holten te liggen. Ten slotte is er ten Zuidoosten van Lochern een kolonie van „201— 1000 nesten" geteekend, die 'niet in de opgaven van het kaartsysteem voorkomt, terwijl de kolonie op „Boschlust" bij Woerden waarschijnlijk iets te groot is aangeduid.
Was de nederzetting op Huize Baak te Steenderen in 1936 geheel verdwenen?

De grootste kolonies in Groningen zijn die in de eendenkooi te Haren (rond 500 nesten) en op „Groot-Nienoord" te Leek (600 à 700 nesten). In Friesland leeft een veel verstoorde groep van rond 550 paren in de omgeving van Lippenhuizen/Gorredijk; in 1937 broedde de hoofdmacht van deze groep bij het Goddelooze tolhek aan den weg naar Beetsterzwaag. Drenthe telde behalve de 2 bovengenoemde kolonies nog een groote vestiging van bijna 600 nesten te Oud-Schoonebeek. Overijsel bezit groote kolonies te Almelo (536 nesten), Giethoorn (898 nesten) en Wijhe (756 nesten), terwijl in de omgeving van Zwolle op en bij „Dijkzicht", „Zandhove" en „Schellerberg" nog eens te zamen ruim 1000 paren broeden. In Gelderland vindt men kolonies van 400 of meer nesten aan de zgn. Oude Waal (Bijland) in de gemeente Herwen en Aerdt (786 nesten), te Laren op Huize Ampsen en te Groot Dochteren (690 nesten), te Millingen bij Lobith (450 nesten) en te Renkum op den Keyenberg (46l nesten), terwijl ook in de gemeente Dreumel circa 450 paar Roeken wonen. In de provincie Utrecht herbergen Linschoten en Loenersloot ieder een vestiging van rond 300 nesten. In Noord-Brabant heeft de roekenbevolking in de omgeving van Zundert/Rijsbergen zich sedert 1924 sterk uitgebreid, tot 11 kolonies met 694 nesten. Zijn hier soms eenige kolonies dubbel geteld?
In het Westen van het land zijn de kolonies minder groot. In Noord-Holland spant Naarden de kroon met ±268 nesten, in Zuid-Holland Bodegraven (Fort Wierickerschans) met 305, waarna de stad Rotterdam volgt met 296 en Den Haag met 216 nesten. „Boschlust" bij Woerden telt waarschijnlijk ±150 nesten. Ten slotte broeden er in Limburg langs de Maas en in het Zuiden nog zeer veel Roeken, o. a. te Eysden (ruim 500 nesten), Maastricht (255 nesten), Heerlen (280 nesten), Roosteren (258 nesten) en in de streek van Stevensweert, Maasbracht, Linne, Herten, Horn, Buggenum, waar in totaal ruim 1300 nesten geteld werden.
Een talrijke vestiging bevindt zich ook te Nederweert (708 nesten).
Vergelijkt men de beide kaarten, dan blijkt, dat de verspreiding van den Roek in wezen niet veel veranderd is. Evenals in 1924 zijn de kolonies in 1936 het dichtst gezaaid in Limburg ten Zuiden van Roermond en längs de groote rivieren, inclusief de Utrechtsche Vecht. Zij ontbreken langs de Maas tusschen Roermond en Geysteren (Wanssum). In Zuid-Drenthe en noordelijk Overijsel komen ook eenige zeer groote kolonies voor. In Noord-Holland benoorden het Noordzeekanaal, ontbreekt de Roek als broedvogel en in het andere brakwatergebied, Zeeland, is hij zeer schaarsch.
De toename van het aantal heeft vooral plaats gehad in Overijsel, Utrecht en westelijk Noord-Brabant; ook op de Veluwe heeft het aantal zich uitgebreid. Dat de netto-toename inderdaad 8000 nesten zou bedragen, zooals Tabel I aangeeft, staat niet onomstootelijk vast. Het is ook mogelijk, dat men in 1924 den stand minder nauwkeurig heeft opgenomen. Het volgende voorbeeld möge dit illustreeren. In den census van 1924 ontbreekt bij Noord-Holland een opgave voor Naarden, waar toentertijd zeer waarschijnlijk wel een kolonie aanwezig is geweest. Neernt men aan, dat die kolonie in 1924 even groot was als de tegenwoordige en telt men de 268 nesten van 1936 op bij het totale aantal nesten, dat in 1924 voor de provincie werd opgegeven, dan zou 1936 in Noord-Holland een afname van de roekenbevolking te zien hebben gegeven en geen toename met ruim 70 %. Ook de sterke toename in westelijk Noord-Brabant lijkt niet reeel. Breda, Etten/Leur, Tilburg en Zundert/Rijsbergen herbergden in 1924 tezamen 226, in 1936 totaal 1163 nesten (!), zonder dat overigens in deze omgeving groote kolonies zich verplaatsten of dat import van uit Noord-België mogelijk was (cf. DUPOND, 1929). Broedden er te Tilburg in 1924 werkelijk in het geheel geen Roeken?
Ten slotte moge hier nog vermeld worden, dat op circa 28 plaatsen de Roeken in de directe nabijheid van Blauwe Reigers nestelen, op één plaats tezamen met Aalscholvers.

Geraadpleegde  literatuur.
Brouwer, G. A., Broedvogels 1935. Ardea 25, 1936, pp. 84—90.
Dupond, Gh., Les Corbeautieres en 1928. Le Gerfaut 19, 1929.
De Nederlandsche Vogels, dl. 1, p. 62.
Jaarboek Natuurmonumenten 1923—1928, p. 150.
Plantenziektenkundige Dienst, De Roek in Nederland, 1925. Prijs f 0.15.
———, Verslag over de werkzaamheden in het jaar 1936, 1937, pp. 65—67.
Scheygrond, A., Avifauna Goudana. De Levende Natuur 27, 1922, pp. 246—
247. Wolda, G., Roekenkolonies in Nederland, 1924. Ardea 14, 1925, p. 44.

      October 1937.                                           Redactie van Ardea.