DE ONTWIKKELING VAN EEN ROEKENKOLONIE BIJ ALMELO

Twentse Vogelwerkgroep
Peter van den Akker
Uit: Ficedula, Jrg 25 (4):6-8. (1996)

Inleiding

De laatste jaren is het aantal Roeken in Twente aanzienlijk toegenomen. Een groot deel van de Twentse Roeken broedt rondom Almelo. Tot en met 1989 broedden hier veel vogels in één grote kolonie in een Populierenbos nabij de jachthaven (langs de zijtak van het Twentekanaal). In de winter 89/90 is dit bos gekapt, met als gevolg dat in het voorjaar van 1990 op diverse plaatsen in de omgeving nieuwe kolonies ontstonden. Eén van deze kolonies vestigde zich in een Populieren-bosje bij de visvijver op het industrieterrein Dollegoor. Dit bosje bestaat uit 43 populieren die in een regelmatig plantverband staan. Deze vestiging wekte in 1990 mijn nieuwsgierigheid de ontwikkeling van deze kolonie te gaan volgen, hetgeen ik 7 jaren heb gedaan. Inmiddels is bekend, dat ondanks verwoede pogingen van onze voorzitter dit tegen te houden, het bosje in het voorjaar van 1997 zal worden gekapt i.v.m. de bouw van een clubhuis. In dit artikel wil ik ingaan op de verspreiding van de Roekennesten over dit bosje.

Beschrijving van het bosje

Het bosje bestaat uit 43 Zwarte populieren welke naar schatting 35 á 45 jaar oud zijn. De bomen zijn geplant in 4 rijen met een plantafstand 4,5 m x 4,5 m. De hoogte van de populieren bedraagt ca. 20 m. De oriëntatie van de 4 plantrijen is noordwest-zuidoost. Dit betekent dat met de overheersende windrichtingen in Nederland, naast "centrumbomen" (19 stuks), in de randen "windbomen" (14 stuks) en "luwe bomen" (11 stuks) zijn te onderscheiden.
De bomen in het centrum ontwikkelen door de concurrentie van "hun buren", opgaande kronen van dunne gesteltakken met weinig zijtakken. De bomen in de randen ontwikkelen hun kroon ook in zijwaartse richting en hebben veel meer zijtakken. Dit geldt vooral voor de "windbomen". De "luwe bomen" staan wat zon en wind betreft aan de schaduwkant van het bosje en ontwikkelen een kroon die een tussenpositie inneemt. De onderbegroeiing van het bosje bestaat uitsluitend uit een dichte vegetatie van brandnetels.

Methode

Roeken vestigen zich normaliter tot laat in april in hun kolonies. Het aantal nesten is daarom bij voorkeur eind april of begin mei geteld, juist voor het sluiten van het bladerdak. Door stormen in herfst en winter waaiden ieder jaar de meeste nesten uit de bomen. Bij het tellen konden geen onbewoonde nesten worden onderscheiden.
Wel waren ieder jaar een aantal kleine nesten aanwezig. Deze nesten zijn niet meegeteld, dit waren waarschijnlijk "speelnesten" van ongepaarde onvolwassen vogels.
 
Op de volgende data is het aantal nesten per boom geteld:
1990 22 april
1991 5 mei
1992 5 mei
1993 13 mei
1994 30 april
1995 5mei
1996 18 mei

Resultaten

Een aantal gegevens van de kolonie is opgenomen in tabel 1. Het aantal paren is over de gehele telperiode geleidelijk gestegen. De oneven jaren vielen de aantallen steeds iets terug.
In 1994 broedden voor het eerst 7 paren in nabij gelegen bomen, op steenworp afstand van het bosje. In 1995 en 1996 waren dit er respectievelijk 11 en 9.
 
Het aantal nesten per boom is met
de volgende frekwenties vastgesteld:
0 nesten 114x
1 nest 61x
2 nesten 51x
3 nesten 40x
4 nesten 25x
5 nesten 5x
6 nesten 2x
7 nesten 3x

Zeven bomen bevatten geen enkel jaar een nest, dit betrof steeds randbomen. Wanneer het maximale aantal nesten per boom uit de diverse jaren wordt opgeteld, blijkt dat er potentiële ruimte is voor minimaal 115 nesten. Er zijn dus minstens 115 gaffels geschikt om een nest in te kunnen bouwen. Hierbij moeten we ons bedenken, dat gedurende de 7 teljaren door stormen gesteltakken uit bomen kunnen zijn gebroken, waardoor nestplekken kunnen zijn verdwenen. Ook kunnen door groei van de bomen nestplekken zijn verdwenen of juist zijn ontstaan. De bezetting met nesten t.o.v. het theoretisch maximum van 115, varieerde jaarlijks van 45% tot 68%.
 
  1990 1991 1992 1993 1994 1995 1996
nesten 55 52 62 56 78 66 72
gebruikte bomen 22 27 27 23 27 30 31
externe nesten 0 0 0 0 7 11 9
nesten/gebruikte bomen 2,5 1,9 2,3 2,4 2,9 2,2 2,4
nesten/centrum bomen 2,5 2,2 2,6 2,1 2,6 1,9 2,2
nesten/windboom 0,3 0,3 0,4 0,6 0,6 0,8 1,0
nesten/luwe boom 0,6 0,8 0,9 0,9 2,1 1,7 1,8

Tabel 1.

Het gemiddeld aantal nesten per type boom bedraagt:

  • "centrumboom" 2,30
  • "windboom" 0,57
  • "luwe boom" 1,26

De Roeken toonden dus een duidelijke voorkeur voor bomen in het centrum van het bosje. Uit tabel 1 blijkt dat het gebruik van de beide type randbomen is toegenomen.

Diskussie

Post (1990) beschrijft het broeden van Roeken in midden-Brabant. Hij clustert diverse kolonies tot een koloniecomplex. In zo'n koloniecomplex komt één "moederkolonie" voor, waarin de aantallen Roeken zich vaak gelijkmatig ontwikkelen. De overige kolonies zijn "satellietkolonies" waarin de aantallen kleiner zijn en meer fluctueren. Ook de verschillende kolonies in Almelo en omgeving kunnen worden opgevat als zo'n "koloniecomplex". De Dollegoor-kolonie was in deze terminologie een satellietkolonie met een lichte fluctuatie van de aantallen Roeken. De fluctuaties vonden met name plaats in de "centrumbomen", de groei van de kolonie heeft vooral plaatsgevonden in de "randbomen".
Een interessant gegeven is het verschijnen van "externe nesten" vanaf 1994. Dit zou kunnen inhouden dat het bosje vanaf een aantal van ca. 70 nesten "vol zit"! Hiermee is ca. 60% van het minimum aantal potentiële gaffels gebruikt. In ieder geval worden niet alle geschikte nestplaatsen in een kolonie benut. Blijkbaar zijn er naast voordelen aan het broeden in een kolonie, ook factoren die onbeperkte groei voorkomen. Post (1990) meldt dat de nestdichtheid per kolonie kan variëren. Zo noemt hij een kolonie in een Elzenbroekbos waarin de nesten extreem dicht op elkaar liggen.
De Roek heeft een voorkeur voor het broeden in de hoogste boomtoppen en minder in zijtoppen (Cramp en Perrins, 1994). Deze voorkeur kan verklaren waarom het gemiddeld aantal nesten per centrumboom groter was. Onduidelijk is of hier ook het vinden van meer beschutting heeft meegespeeld. Aangezien Roeken ook op korte afstand in vrijstaande bomen hebben gebroed (externe nesten), lijkt beschutting toch geen belangrijke voorwaarden voor de nestplek te zijn.
In 1990 is naast 22 april ook op 12 april geteld. Uit vergelijking van de gegevens op deze data, bleek dat uit 3 bomen een nest was verdwenen. Er kwamen toen in de kolonie zowel grote uitgebouwde nesten voor als ook kleinere nesten. Mogelijk waren de verdwenen nesten speelnesten van onvolwassenlonge-paarde vogels. Uit observaties bleek ook dat paren nestmateriaal van elkaar stalen.
Het aantal nesten per gebruikte boom bedroeg voor de 7 jaren gemiddeld ca. 2,4 (van 1 tot 7). In 1990 is ook in 2 andere kolonies het aantal nesten per boom geteld. Het betrof 2 kolonies in stadsparken waar in volwassen Eiken werd gebroed: het Wooldrikspark in Enschede en het Beeklustpark in Almelo. In Enschede bedroeg het aantal nesten gemiddeld 4,1 (1-13 nesten/boom) en in Almelo 3,3 (1-15 nesten/boom). Het aantal nesten per gebruikte Populier was lager dan per Eik, maar de Eiken in deze parken waren aanmerkelijk ouder en hadden veel bredere kronen.

Peter van den Akker