Parool (Wetenschap) 24 maart 2001

Van de straat

MARGRIET VD HEIJDEN
'OP EEN goeden, of liever kwaaden dag, kwamen een paar mannen van Publieke Werken, klommen met een lange ladder naar het nest en vernielden in enkele minuten alles wat de ijverige nuttige vogels in weken tot stand hadden gebracht.''

Zo werd in mei 1922 in De levende natuur beschreven hoe een roekenkolonie verjaagd werd van de voormalige Oosterbegraafplaats. Dat de roeken zich juist daar gevestigd hadden is niet vreemd, want de zwarte vogels, die eigenlijk vooral plattelandbewoners zijn, bouwen hun nesten het liefst in oude, hoge bomen, in de buurt van weilanden.

Maar ook elders in Amsterdam leefden roeken. De uitgave Amsterdamse Vogelhistorie meldt dat de vogels aan het eind van de negentiende eeuw broedden op de Heren-, Keizers- en Leliegracht. En rond 1920 en 1930 bestond op Frankendael een kolonie van reigers en roeken, die vreedzaam samenleefden.

Het droeve lot van de roek is dat de vogel door stedelingen meestal wordt gezien als een schijtende herriemaker en door boeren als een plaag voor de landbouw. Het eerste zorgde ervoor dat de vogels zo'n zestig jaar geleden uit Amsterdam werden verjaagd. En wegens de jacht door boeren - in combinatie met het landbouwgif op de akkers - werd de vogel ook elders in het land bedreigd. Toch zijn roeken ook nuttig: ze eten wormen en de larven van langpootmuggen en dat komt de landbouw juist weer ten goede.

Sinds 1978 is de vogel beschermd en vergaat het hem beter. Het Parool meldde deze week dat de roek weer in Amsterdam-Oost is teruggekeerd - met een stuk of vijf nesten bij de Joodse Begraafplaats aan de Valentijnkade.

Al eerder deden roeken pogingen zich opnieuw in de stad te vestigen, meldt KNNV-voorzitter Geert Timmermans in reactie hierop. Zo huisde van 1994 tot 1996 een kleine kolonie in de populieren aan het begin van de Spaklerweg, maar die bomen werden gekapt. De roeken trokken naar de Bijlmer waar ze inmiddels, vooral vanwege de nieuwbouw, weer verdreven zijn.

De roeken aan de Valentijnkade zullen van zulke activiteiten geen last hebben, en dat ze voor overlast zullen zorgen lijkt, zeker in het licht van het kabaal van vlieg- en autoverkeer, onwaarschijnlijk.

Roeken lijken op zwarte kraaien, en zijn te herkennen aan hun snavel, die slanker en puntiger is dan die van een kraai en bovendien gedeeltelijk grijswit. Als roeken staan, en hun gevingerde vleugels hebben opgevouwen, zitten hun veren wat slordig en hangen ze bij de poten een beetje af als een broek. Daar staat tegenover dat de vogel, zo meldt het Prisma Vogelboek, 'weinig hipt en deftig stapt'. In tegenstelling tot de individualistisch ingestelde kraaien, leven roeken in kolonies. En terwijl de kraai 'kraa' krast, roept de roek vooral 'kaah'.